Ja ik erger mij daar ook wel eens aan of er staan helemaal geen punten en/of komma's in.
En sommige mensen kennen het verschil niet tussen "kennen" en "kunnen".
kun·nen I kon, h gekund 1 in staat zijn, bij machte zijn: hij kon
niet meer spreken; tegen iets ~ iets kunnen verdragen; erop aan
~, ervan op aan ~ iets kunnen vertrouwen; ermee door ~
voldoende zijn; 2 mogelijk zijn: dat kan niet; 3 hulpww van wijze: hij
kan wel ziek zijn || je kan me wat je kan zeggen, doen wat je wil, ik
trek me er niets van aan; II o capaciteit, vermogen: beneden zijn ~
werken
ken·nen kende, h gekend 1 bekend, vertrouwd zijn met: ik ken
Amsterdam; zich niet laten ~ zich flink houden; te ~ geven: a)
zeggen; b) laten blijken; 2 beleven: het kabinet kende een slechte
start || iem in iets ~ raadplegen
.